woensdag 9 september 2015

Joe en ik

Zo opent het boek: ‘Tok. Dat appte pa me. Drie letters. Tok. Het water liep me meteen in de mond’. En dan komt de scène waarin vader en zoon samen in de cafetaria kip van het spit zitten te eten. Zo smeuïg dat zelfs ik als vegetariër er zin in krijg.

Joe is de vader van Woelie, een jongen van 16 die in de loop van het verhaal 17 wordt. Hij is bang voor eigenlijk alles van de buitenwereld. Het boek Joe en ik gaat over hem en zijn vader. Omdat Joe terminaal is, gaan ze samen op reis, ondanks de fobie van Woelie (een soort uitgebreide pleinvrees).

Door het thema zou dit gemakkelijk een sentimenteel, cliché of moralistisch boek kunnen zijn, maar het blijft licht door de laconieke, grappige toon. De nacht nadat Woelie voor het eerst met een vrouw heeft geslapen, tijdens hun verblijf in Bonn, ruikt zijn vader dat gewoon. ‘Vertel’, zei pa. Ik keek hem aan.’Wat?’ ‘Woelie, ik ken je langer dan vandaag’. En als Woelie die nacht in geuren en kleuren beschrijft,  zegt Joe: ‘Zooooo, dat is mooi. Mooi. Ik wou het graag meemaken. Dus.’ Twee mannen onder elkaar, weinig sentiment.

Als het Woelie alweer faalt in een opdracht voor school, besluit hij gewoon thuis te blijven. Daar vermaakt hij zich, daar is het veilig. En hij komt echt wel ergens in de wereld, want hij kijkt eindeloos naar een serie van 13 DVD’s met de titel Rail Away Europe: treinreizen door Europa. Een kado van zijn moeder, die is opgenomen in een psychiatrische inrichting. Ze belt vaak naar huis, maar meestal nemen de mannen niet op. Haar boodschappen op het antwoordapparaat  (‘Woelie, Woelietje, mijn liedje, hoe is het nu? Wanneer kom je weer?’), de repeterende afwezigheid van een vrouw die het leven niet aankan, die eindeloos rookt en die heel lief kan zijn voor haar zoon. Vader Joe heeft de opvoeding al vroeg van haar overgenomen, maar dat gebeurt redelijk summier, want hij is veel naar zijn werk en ziet lang niet altijd toe op Woelie. Met zijn tweeën hebben ze een huishouden waarin de vuile was en vaat zich opstapelen tot ver nadat het echt niet anders kan. Dan pakken ze aan. De vierde hoofdpersoon is Sjaak, een ‘gabber’ van Joe die eindeloos trouw en betweterig langskomt. Hij is irritant, maar blijkt een goede vriend.

Sjaak weet veel eerder dan Woelie dat Joe lijdt onder hevige buikpijnen waar hij niets aan doet. Als ze eindelijk wel naar een dokter moeten, krijgt hij nog twee weken- tenzij hij zich op laat nemen zodat ze ‘nog iets voor hem kunnen doen’. In een geestige scène ontmaskert Joe deze medische hulpvaardigheid als eigenbelang van artsen - en hij verlaat het ziekenhuis. Om met zijn zoon nog wat reizen van de Rail Away te maken- maar dan in het echt. Je vermoedt dat dit een poging is zijn zoon te genezen van zijn angst voor de buitenwereld.  Dat lijkt langzamerhand te lukken, zodat tegen het eind, in Keulen, ‘mijn ademhaling niet op hol is geslagen en mijn hart ook niet; niet één keer heb ik gedacht dat ik gek werd of dood ging. Ik ben alleen maar bezig geweest met …vasthouden, kijken en zorgen’. Want Woelie wordt tegen wil en dank de verzorger en ondersteuner van zijn vader, die per se naar Londen wil en naar Manneke Pis in Brussel, en de Drakenrots in het Zevengebergte op: ‘Eindelijk iets helemaal afmaken, want dat heb ik nooit gedaan,’ zegt hij op een van zijn weinige openhartige momenten. Hij struikelt, al zieker, van hotelkamer naar badkamer naar café en houdt zich op de been met veel teveel pijnstillers. Daarbij neemt hij rustig drie Belgische biertjes, of samen met Woelie de duurste fles champagne die hij ooit heeft gekregen - van een klant uit zijn half geheime pokercircuit. Dronken zetten ze liedjes op van de Doors en dansen samen, naakt. ‘Het was heel lang geleden dat we zo dicht bij elkaar waren en dat het niet per ongeluk was’. Een woordloze saamhorigheid. Noch vader noch zoon houdt van praten over moeilijke dingen, zoals over hoe het met Woelie moet na Joe’s dood. ’Dat doen we later wel. Als het echt moet. Laten we eerst nog zoveel mogelijke genieten’, zegt Joe, niet lang voor zijn dood.

Het boek is te vinden in de D-kast van de jeugdboeken, de oudste leeftijdsgroep. Maar voor mij is het net als met de boeken van Bart Moeyaert of Benny Lindelauf: geschikt voor jongeren van alle leeftijden - dus ook voor mij, en voor u. Een origineel, ontroerend, grappig boek over wezenlijke zaken.

Miriam Janssen

Geen opmerkingen: