woensdag 27 januari 2016

Mijn zus woont op de schoorsteenmantel

‘Mijn zus Rose woont op de schoorsteenmantel. Nou ja, stukjes van haar dan. Drie vingers, haar rechter elleboog en haar knieschijf liggen begraven op een begraafplaats in Londen. Mijn ouders kregen erge ruzie toen de politie delen van haar had gevonden. Mam wilde een graf waar ze naar toe kon. Pap wilde een crematie en de as in zee strooien.’

Dit begin tekent de sfeer van het boek Mijn zus woont op de schoorsteenmantel van Annabel Pitcher: over dramatische en gruwelijke zaken wordt verteld in humoristisch, nuchter proza.

In korte zinnen en een haast kinderlijke taal, want het verhaal wordt verteld door de tienjarige Jamie. Hij was vijf toen het drama met zusje Rose plaatsvond: ten gevolge van een terroristische aanslag door moslims werd zij op een mooie septemberdag midden in Londen getroffen door een zelfmoordbom. Jamies ouders treuren nog steeds om Rose, en ze zijn uit elkaar. Zijn vader is gaan drinken en moeder is gaan wonen bij ene Nigel, een man uit haar rouwpraatgroep. De twee overgebleven kinderen zijn met hun vader gaan wonen in het Lake District. Want, zoals hun vader zegt, het is daar ‘ver van alle (dreiging door) moslims’; vader haat deze, als groep, inmiddels hardnekkig.

Heel mooi voelbaar wordt in dit verhaal hoe de rouw van ouders om een overleden kind van de overgebleven kinderen een soort wezen maakt: ze krijgen geen aandacht meer. Papa sleept de goudkleurige urn met Rose’s as overal mee naar toe. Thuis krijgt de urn zorgvuldig op een schoteltje geschikt gebak als een van de anderen jarig is. Maar die anderen krijgen niet zo’n schoteltje, ze zorgen voor hun eigen eten; want pa is dronken, of te droevig. De moeder verschanst zich in Londen en komt in de loop van het hele verhaal slechts twee keer - heel kort  -naar de kinderen toe. Op zijn tiende verjaardag posteert Jamie zich achter de brievenbus om vooral niet het moment te missen dat de verjaardagspost van mijn moeder aankomt - vergeefs. Hij verzint allerlei excuses voor haar, en tot bijna aan het eind van het boek blijft hij geloven dat hun moeder van hen houdt en zal terugkomen- tegen beter weten in. Als lezer voel je vanuit het perspectief van Jamie zijn hoop en vertrouwen; en tegelijk ervaar je met je volwassen voelsprieten dat moeder gewoon afhaakt. Het is knap van de schrijfster dat ze mij als lezer schijnbaar moeiteloos in die dubbele positie brengt.

De band tussen Jamie en zijn overlevende zus Jas(mine), de tweelingzus van Rose, is sterk. Jas zorgt voor haar vijf jaar jongere broertje; zij trotseert haar vaders verbod om haar haar roze te verven en een vriendje met groen haar in huis te halen. Maar soms trekt ook zij het niet. Gaandeweg ontdek je dat Jas waarschijnlijk lijdt aan anorexia, ze eet bijna niets en Jamie voelt haar botten als hij haar aanraakt. Daarom geeft hij haar op haar verjaardag bonbons. Jamie vertelt over zijn zus:’Toen Jas op haar vijftiende verjaardag haar haren liep knippen, ze roze liet verven en een neuspiercing liet zetten, leek ze helemaal niet meer op Rose. Mijn ouders konden daar niet zo goed tegen.’ Rose en Jamie komen als personages voor mij schitterend uit de verf. Het zijn authentieke, ontroerende karakters-  met diepte.

Jamie zoekt aansluiting op zijn nieuwe school, is bang daar weer buiten de boot te vallen en vindt als enige makker een ander die uit de boot valt: Sunya, nu uitgerekend een moslimmeisje. Vanwege zijn vaders afkeer van deze bevolkingsgroep probeert Jamie haar toenadering af te houden, maar er groeit tussen hen langzaam aan een vriendschap en zelfs verliefdheid- met golven van toenadering en afwijzing, heel mooi beschreven. Zijn loyaliteitsdilemma lees je in stukjes als: ‘Sunya zat te tekenen. …. Ik wilde graag met haar praten, maar mijn vader had me naar school gebracht en een fijne dag gewenst. Hij was zo aardig geweest (dat was  dus zeer ongewoon voor Jamie, MJ) dat het vals zou zijn om leuk te doen met een moslim.’ En: ‘Zodra ze me had ingehaald, ging ik sneller lopen, alsof ik bij haar weg wilde, en dat wilde ik inderdaad, maar juist ook weer niet.’ En: ‘Sunya’s ogen waren helder en fonkelden als plasjes in de zonneschijn’. Hier lees je het al, Annabel Pitcher is heel knap in vergelijkingen, zoals op het moment dat Jamie ontdekt dat zijn moeder best naar het oudergesprek had kunnen komen, maar gewoon is weggebleven. ‘Ik wist niet meer wat ik moest geloven. Alle feiten die krachtig, veilig, groot waren, waren omver gekukeld. Als gebouwen bij een aardbeving. Die gebeuren niet alleen in Bangladesh: er was er eentje in mijn kamer’. ‘Ik kreeg een kleur, precies zo knalroze als van een marker’. ‘Het was winderig, dus beukten de golven op het strand, waar ze in schuim veranderden, zoals door elkaar geschudde cola.’

Ondanks de schoonheid van de hoofdpersonen, de sfeer, de stijl en de plot, storen mij enkele dingen aan dit boek. Jamie en Jas vind ik prachtige personages, maar een paar anderen zijn wat stereotype: vader is wel erg slap en blijft maar drinken en met die urn rondlopen; Sunya is (bijna) steeds assertief en moedig, en mevrouw Farmer is dé karikatuur van een lelijke en gemene juf. In deze personages zit nauwelijks ontwikkeling, en mede daardoor wordt de opstapeling van ellende wel heel erg groot. Zó dat je er moedeloos van wordt - wat  misschien ook wel de bedoeling is. En dan wordt ook nog kat Roger, een troostmakker voor Jamie, overreden. Maar deze kritiek blijft ver in de schaduw van de goede kwaliteiten van dit boek, zo origineel, ontroerend en mooi geschreven. Gelukkig gaan op het allerlaatst een paar dingen beter- maar die zal ik hier niet onthullen. Ik vind dat iedereen dit boek zelf maar moet lezen. Dit boek is een dertien plus verhaal, geschikt voor jongeren en volwassenen.

Miriam Janssen

Reserveer Mijn zus woont op de schoorsteenmantel in onze catalogus.

Geen opmerkingen: