woensdag 25 mei 2016

Judas

350 pagina’s die zich afspelen rondom één plek in Jeruzalem. Er gebeurt weinig in Judas, de tijd lijkt stil te staan, zoals de natuur ook stilstaat in de grauwe Jeruzalemse wintermaanden. Er zijn veel lange stukken monoloog, beschouwingen. Kortom, waarom zou je deze roman gaan lezen? Het antwoord is, dat Amos Oz de auteur is: wat kan die man schrijven!

‘Over alles lag de stilte van een koude winteravond. Het was geen stilte van de transparante soort, die je toeriep er ook bij te komen, maar een onverschillige, oeroude stilte, een stilte die met haar rug naar je toe lag ’. Als ik dat lees, wil ik meer!

Maar ook zijn de thema’s erg boeiend. Je wordt als lezer teruggevoerd naar de wortels van het Joods Palestijnse conflict, je krijgt meer inzicht in de verhouding tussen joden en christenen. En toch is het geen studieboek, maar een echte roman, waarin de thema’s eenzaamheid, trouw en verraad je meenemen - evenals het verhaal (ondanks de stilstand) en de stijl. Bovendien zit en veel humor in de wijze van beschrijven, zoals het feit dat hoofdpersoon Shmoeël Ash, die licht astmatisch is, bij elke ontroering twee keer een snuif van zijn inhalator moet nemen. ‘Hij voelde weer de ochtendbedroefdheid, die dit keer een astmatisch gereutel veroorzaakte; hij nam twee diepe teugen uit de inhalator die hij altijd op zak had (p.74)’.Voor hij de deur uit gaat, altijd te laat, neemt Shmoeël de tijd ‘om geurig babypoeder op zijn baard en zijn haar te strooien’. Het boek zit vol met rituelen zoals de baard met babypoeder, de pap, het drinken van een glas koud water, de beker in het afdruiprek, de vaste tochten door de stad, en de lunch in het Hongaarse restaurant, elke dag ‘een groot bord pittige goulashsoep met witte boterhammen, en appelcompote toe’.

De roman bestrijkt een tijdsbestek van drie maanden, in de jaren vijftig, in het leven van Shmoeël Ash. Hij is in de twintig en is in zijn Bijbelstudie blijven steken, doordat zijn scriptie over het verraad van Judas aan Jezus maar niet af komt. We leren hem kennen als een wat indolente jongeman die snel huilt, die krachtige opvattingen heeft, een woest stel haren en een korte nek en vingers. Zijn verloofde heeft hem net gedumpt als het verhaal begint: ‘Jij bent zo’n enthousiast , luidruchtig hondje, dat heen en weer rent, tegen iemand aan wrijft (p.114)’, maar andere dagen ligt hij, zo smaalt zij, zonder iets te doen in bed. Een beetje manisch-depressief zouden wij tegenwoordig zeggen?

Met zijn ouders heeft Shmoeël nauwelijks contact. Zij kunnen niet meer betalen voor zijn studie, zodat hij een baantje aanneemt als gezelschapsman van meneer Gershom Wald, een oude man die door zijn kwalen gekluisterd is aan het oude huis waar Shmoeël kost en inwoning krijgt. De derde bewoonster is Atalja, een mooie, afstandelijke, geheimzinnige vrouw van midden 40 jaar. ’Ze keek hem aan, niet glimlachend, maar haar ogen straalden al de belofte uit dat haar glimlach inderdaad tot de mogelijkheden behoorde: er ontbrak alleen nog een kleine inspanning van zijn kant (p. 81).’ Van dit soort geestige en filmische waarnemingen zit het boek vol, gevat in meesterlijke taal.
In de loop van het verhaal groeien er verbindingen tussen de drie mensen in het huis. Shmoeël heeft elke avond tussen vijf en tien uur ‘dienst’ bij de oude man. Het werk bestaat uit luisteren naar de politiek en filosofisch geladen monologen van de oude man, waar Shmoeël met zijn behoefte aan praten en gevoed door zijn Bijbelstudies, het nodige weerwoord tegenoverstelt. Daarna brengt hij de oude man zijn pap. Atalja ontmoet hij eerst alleen in de keuken, waar zij hem strikte instructies geeft voor zijn omgang met de oude man, met haar zelf en met het huis. Een van de afspraken is, dat hij niemand vertelt waar hij is en wat hij doet - en dat komt Shmoeël niet slecht uit.

Behalve een buurvrouw die soms eten brengt, is er in het hele boek geen enkel levend wezen dat in deze drie lange wintermaanden langskomt of belt in het donkere huis. De hoofdpersonen lijken alle drie eilanden van stilstand en eenzaamheid. Er is niemand die lacht. Alleen Atalja gaat soms de buitenwereld in om aan geheimzinnige opdrachten te werken. Het is natuurlijk ook midden jaren vijftig, waardoor de moderne communicatiemiddelen deze stilte nog niet verstoren. Twee keer komt er een brief, van Shmoeël’s  zuster en van zijn ouders. Ze manen hem aan zijn studie weer op te pakken, hij doet zijn ouders groot verdriet door te stoppen. Het eerste verraad in het boek is dat van Shmoeël aan zijn ouders, en aan zijn intellectuele capaciteiten. Door het boek heen denkt Shmoeël na over zijn Judasstudie, waarvan de kern is: Judas is geen verrader, integendeel. Uit liefde voor zijn held Jezus gaf hij deze aan, zodat hij gekruisigd zou worden en dan kon bewijzen dat hij goddelijk was: tijdens de kruisiging zou hij ongeschonden van het kruis afdalen en dan eindelijk erkend worden als de zoon van God. Waarmee deze jood aan het begin van de christelijke traditie kwam te staan. Maar helaas gebeurde het wonder pas na twee dagen, terwijl haast niemand het zag. Al voor dat moment pleegde Judas zelfmoord.

Een tweede lijn is het verhaal van Atalja’s vader, Abarnabel. Vóór de Stichting van de staat Israël was hij daar eerst groot voorstander van, een strijdmakker van Ben Goerion. Maar hij is daar anders over gaan denken, steeds meer overtuigd geraakt van het belang van een vreedzaam samengaan met de Arabische inwoners van Palestina. Hij maakte vrienden onder de Arabieren en werd zo de vijand van Ben Goerion en van zijn hele eigen omgeving: een verrader.

Het is Oz wel toevertrouwd om zijn eigen genuanceerde visie te tonen op dit stukje Midden-Oosten geschiedenis, zodat je je tijdens het lezen steeds afvraagt: wie is de verrader: Judas? Abarnabel? Jezus die niet van het kruis afkomt? Shmoeël die zich laat leiden door Atalja en het toeval, en die geen keuzes maakt – behalve op de laatste pagina’s? Micha, de zoon van Wald die zich heeft laten verleiden om toch voor Israël mee te vechten in de Onafhankelijkheidsoorlog, en daarin gesneuveld is, zoals zovelen? Atalja die Shmoeël en andere jongemannen het hoofd op hol brengt en ze dan ‘wegwerpt’? Allemaal hebben ze hun redenen, is het dan verraad? Vanuit welk perspectief noem je iets verraad? Alles is van meer kanten te bekijken. Kortom, een boek dat aanzet dat nadenken, filosoferen.

Mijn enige twee kritische puntjes vallen in het niet bij de kracht van dit boek. Op de omslag van het boek (de vertaling uiteraard) staat een foto van een jonge vrouw; dat kan ik niet plaatsen in het verhaal. Als het Atalja zou zijn, is de foto te jong; bovendien is Atalja geen hoofdfiguur.
Datzelfde geldt voor de titel: al komt de Judasfiguur veel voor, echt duidelijk is mij niet waarom Oz hem de eer van een hele titel heeft gegund. Of het moet zijn om het thema ‘verraad’, maar dat doet dan weer te weinig recht aan de totaliteit. Oz moest maar weer eens bij Buitenhof komen (december 2015), zodat we het hem konden vragen!

Miriam Janssen

Reserveer Judas in onze catalogus.

Geen opmerkingen: